Restauratie van de Sint Janstoren
Grote Markt | Roosendaal
Grote Markt | Roosendaal
Wat was het doel van
In opdracht van de Gemeente Roosendaal is een plan opgemaakt voor het uitvoeren van herstel en onderhoud aan de St. Janstoren. In dat kader is ook een noodzakelijke versterking van de hoofdconstructie van de klokkenzolder uitgevoerd.
Wat extra
Project: Restauratie van de Sint Janstoren
Locatie: Oude Markt | Roosendaal
Opdrachtgever: Gemeente Roosendaal
Planvorming tot realisatie: 2009 tot 2011
Wat maakt dit project
Deze toren domineert het beeld in de binnenstad van Roosendaal. De vorm van de spits is interessant. Het is een mengvorm van een barokke spits met een classicistische lantaarn.
De oudste vermelding van een bouwwerk op deze plaats betreft het oprichten van een kapel in 1266. Of daar een toren deel van uit maakte is niet bekend. In elk geval is er van die bouwfase nu niets meer bewaard gebleven. Gegevens over de bouw van het nog bestaande ondergedeelte van de toren zijn (nog) niet gevonden. Interessant voor de onderhavige studie is de vermelding van de bouw van een nieuwe kerk in 1459. Aannemelijk is dat geheel of nagenoeg tegelijkertijd de toren verhoogd is. Wellicht is toen het bovengedeelte van de toren waarin de galmgaten zitten tot stand gekomen.
In 1572 zijn kerk en toren door een brand als gevolg van oorlogshandelingen verwoest. Beide werden daarna weer herbouwd, waarbij de kerk kleiner bleef. Aan te nemen valt dat toen het schip niet hersteld werd. In 1590 en 1600 waren er branden in Roosendaal. Niet duidelijk is of de kerk of toren toen schade opliepen. In het Twaalfjarig Bestand werd de kerk hersteld.
In 1792 werden meerdere plannen gemaakt voor het herstel van de kerk. Eén voorzag ook in het compleet afbreken van de toren. Tot uitvoering is het toen als gevolg van de politieke situatie niet gekomen. De toren is in 1804 in handen van de burgerlijke gemeente gekomen. Die was van mening dat een fraaiere spits van belang was. Een plan van J.P. Schonck uit 1793 is toen weer actueel geworden, waarvan vóór 1809 al een bestek gemaakt is. Door geldgebrek is het niet tot uitgevoerd.
In 1839 kwam de huidige spits tot stand. Gelijktijdig werd een nieuwe kerk gebouwd naar een ontwerp van J. Franssen. Om de toren beter in het classicistische geheel te integreren plaatste hij er aan de voorzijde een porticus tegen. Ook de toren zelf onderging de nodige wijzigingen.
Het ondergedeelte van het bakstenen lichaam is het oudst. Het metselwerk is uitgevoerd in bakstenen met een formaat van 22 x 10,5 x 4,5 cm, globaal gezien in een kruisverband. Gelet op het steenformaat is een datering aan de eind van de 14de eeuw mogelijk. Als kanttekening moet daar wel bij geplaatst worden dat het steenverband en het formaat van de stenen vooral aan de buitenzijde nogal grillig is. De gaafst bewaarde delen zijn binnen zichtbaar boven de noordelijke en zuidelijke zijkapellen en aan de oostzijde boven het huidige kerkgewelf. Daar zijn de op de oude afbeeldingen zichtbare steunberen nog aanwezig als onderdeel van de oostelijke en westelijke bouwmuren. Aan de buitenzijde zijn die in de westgevel niet zichtbaar omdat er bij de bouw van de kerk een bekleding van nieuwere baksteen tegenaan gebracht is. Op 54 cm boven de bordesvloer is er een bouwspoor van een afgehakte bakstenen waterslaglijst zichtbaar. De steunberen tegen de westgevel zijn grotendeels weggehakt. In het metselwerk valt dat nauwelijks op: destijds is het werk weer netjes ingeboet. Wel is er nu nog een lichte onregelmatigheid in het steenverband zichtbaar. Tussen plafond en dak van de porticus zijn de steunberen wel bewaard gebleven. Het wegbreken is onder het plafond gecompenseerd door de westgevel met ongeveer 50 cm te verzwaren. De noordelijke gevel vertoont onderdaks een gedeelte in vuil- en een gedeelte in schoon metselwerk. Het vuil gedeelte, dus het deel dat nooit afgewerkt is om van buiten af zichtbaar te zijn, komt tot een afstand van 132 cm vanaf de steunbeer. Het markeert de aansluiting met de vroegere traptoren.
Op het niveau van de begane grond zijn de noord- en zuidmuren weggebroken. Beweerszijden de kerktoegang zijn hiervoor in de plaats vrij dunne muren gebouwd. Terugmetend lijken de muren hier in oorsprong 140 cm dik te zijn geweest. De 1ste verdiepingsvloer op 860+p ligt ongeveer een meter hoger dan de oorspronkelijke. De torenhal kan hier tot aan de verdwenen overwelving gereikt hebben. Ook is het mogelijk dat boven de hal een hoge torenkamer lag. De muren zijn hier 125 cm dik. Op dit niveau is aan de oostzijde nog de voormelde dichtgezette doorgang aanwezig, die wellicht in oorsprong toegang gaf tot een galerij. Aan de westzijde is er een ruime spitsboogvormige nis met daarin een kleine spitsboogvormige opening, waarmee nu de ruimte achter het fronton bereikt kan worden. Wellicht was het in oorsprong een klein venster boven het grote venster boven de voordeur van de toren. Aan de zuidzijde is er een ruw ingehakte opening, waarin verdiept een muur gemetseld is met daarin een toegangluik naar een vide boven de zuidelijke “kapel”. Daar zou in oorsprong ook zo’n klein spitsboogvenstertje geweest kunnen zijn. Aan de noordzijde is van zo’n venster geen spoor te vinden, wat ook verklaard kan worden uit de aanwezigheid van een traptoren.
Op een hoogte van 1240 cm +P, waar de balken met trapbordesvloer liggen, worden de muren 30 cm dunner. Hier moet in oorsprong een volwaardige vloer gelegen hebben. Aan de oostzijde is hier een spitse doorgang gekapt. Hiermee kon wellicht de zolder bereikt worden van een kerk die jonger was dan de toren. Dat kan de kerk uit 1496 geweest zijn. Op een hoogte van 135 cm boven deze vloer zijn er in de noord-, west- en zuidgevels per gevel zes stuks bulsing- of steigergaten zichtbaar. Die werden oudtijds benut voor het uitbouwen van een steiger om de kap of gevel te kunnen onderhouden zonder een complete steiger vanaf de grond op te bouwen. De ongeveer twee meter hoger liggende moerbalken zouden nog tot de oudste bouwfase kunnen behoren. Dat kan alleen als de brand van 1572 uitsluitend op hogere verdiepingen gewoed heeft. Dendrochronologisch onderzoek kan hier nog nadere gegevens opleveren, mogelijk dus ook over de bouwtijd van dit deel van de toren. Het is wel zeker, dat de balken òf in hoogte verlegd òf toch later vernieuwd zijn. De sleuven boven de balkkoppen wijzen daar op. Zij kunnen dus ook goed na 1572 aangebracht zijn.
Aan de binnenzijde van de toren zijn er, ter hoogte van de blindnissen aan de buitenzijde, in de noordgevel één en in de west- en zuidgevel telkens twee vensternissen zichtbaar. Dat zullen galmgaten of vensters geweest zijn vóór de verhoging van de toren. De vloer die ongeveer 70 cm boven de moerbalken ligt is zeker jonger: die ligt ongeveer 20 cm boven de onderzijde van de vensternissen, die vandaar met afzaten nog ongeveer een meter naar beneden doorlopen. Opmerkelijk is wel, dat aan de buitenzijde van deze vensternissen geen herkenbaar spoor meer terug te vinden is, met uitzondering dan van die in de oostgevel. Die zijn zoals voormeld zichtbaar vanaf de kerkzolder. Ook van de steunberen, die ongeveer tot dit vloerniveau reikten is in de westgevel geen duidelijk spoor zichtbaar.
Bij de bouwfase rond 1459 zal de toren verhoogd zijn. In de nieuwe etage zijn met natuursteen omlijste galmgaten gemaakt. Op de hoeken zijn natuurstenen hoekkettingen aangebracht. De galmgaten of vensters in het onderliggende torengedeelte kunnen toen al dichtgemetseld zijn. In elk geval zijn die op de overgeleverde afbeeldingen niet meer zichtbaar. Denkbaar is dat bij deze verbouwing ook de ingangpartij verfraaid is en daarbij de nu nog aanwezige gotische vensteromlijsting boven de toegang is aangebracht. Aan de oostzijde moeten toen de nog bestaande eiken kozijntjes aangebracht zijn. Inwendig zullen boven de oude moerbalken nieuwe houten balklagen en vloeren aangebracht zijn. Die moeten bij de brand van 1572 wel verloren gegaan zijn, tenzij er in die tijd een stenen dekvloer op de houten vloer gelegen heeft. Brandsporen zijn er op de balklagen in elk geval niet aangetroffen. Het valt aan te nemen dat er in deze bouwfase een joyeuze opengewerkte gotische bekroning aangebracht is. Die is in 1572 zeker verloren gegaan. Interessant is dat er bij die brand een stevige oostenwind gestaan moet hebben. Dat valt te concluderen uit het feit dat de natuurstenen omlijstingen in de oostgevel geen brandschade vertonen, die in de noord- en zuidgevels een geringe schade, maar die in de westgevel aan de bovenzijde een forse brandschade vertonen. De aandachtige aanschouwer kan dat nu nog steeds waarnemen. De van de afbeeldingen bekende eenvoudige spits zal daarna tot stand gekomen zijn.
In 1839 is de nu nog bestaande spits tot stand gekomen. Boven de galmgaten is toen over een hoogte van ca. 80 cm nieuw metselwerk aangebracht. Een eerder getekende luikopening kan daarmee verloren gegaan zijn. Door het aanbrengen van de porticus en de “kapellen” verdwenen de steunberen uit het zicht. Om de grote gesloten gevelvlakken te verlevendigen werden bakstenen omlijstingen in de vorm van neogotische blindnissen aangebracht. De vorm van de spits is interessant. Het is een mengvorm van een barokke spits met een classicistische lantaarn.